Zoeken

 
HET NORMALE HEUPGEWRICHT PDF Afdrukken E-mail

Het heupgewricht is een onderdeel van het bekken. Het bekken bestaat uit twee bekkenhelften, die aan de voor en achterkant met elkaar zijn verbonden. Aan de achterzijde van het bekken is het heiligbeen tussen de twee bekkenhelften geklemd. Het bekken biedt bescherming aan de inwendige organen en geeft de mogelijkheid om krachtige spieren te laten aanhechten, zodat we als mens in staat zijn om rechtop te staan, te rennen en te lopen. De beide bekkenhelften zijn door middel van talrijke stevige bindweefselstructuren met elkaar verbonden, welke zorgen voor stevigheid van het bekken als geheel.

fig. 1
fig. 2
fig. 3
fig. 4
 

Figuur 1 en 2: het heupgewricht is een kogelgewricht. Beide bekkenhelften zijn aan de voor en achterzijde met elkaar verbonden. Aan de voorzijde ter plaatse van het schaambeen; aan de achterzijde is het heiligbeen tussen de beide bekkenhelften geklemd. In figuur 2 is de voorkant van de heupkom blauw gemarkeerd en de achterkant rood. De voorkant van de heupkop bedekt de heupkop minder ver dan de achterkant.

Figuur 3: Een dwarsdoorsnede van het heupgewricht. Duidelijk zichtbaar is, dat de heupkom een groot gedeelte van de kop omvat. Over de kop en de kom ligt een klein laagje kraakbeen. De spieren zijn rood gekleurd.

Figuur 4: de rechter bekkenhelft: 1= heupkop; 2= heupkom ( Acetabulum); 3= grote botknobbel van het bovenbeen (Trochanter Major; hieraan hechten de grote bilspieren vast); 4= kleine botknobbel van het bovenbeen ( Trochanter Minor; hieraan hecht de grote buigspier van de heup aan, de Iliopsoas spier); 5= bovenbeen (Femur); 6= bekkenkam.

 

Het heupgewricht is een kogelgewricht en is samengesteld uit de kop van het dijbeen (Femur) en de kom (Acetabulum). De kom is een onderdeel van het bekken.

Tijdens de kinderjaren is in de heupkom een ingenieus gevormde groeischijf aanwezig, die er voor zorgt dat de heupkom in goede verhouding meegroeit met de heupkop, mits deze goed op elkaar aansluiten. Uiteraard treedt niet alleen groei op in de heupkom, maar ook in de heupkop, die op een aantal plaatsen groeischijven heeft. Tijdens de groei verandert niet alleen de grootte van de heupkop, maar ook de vorm en stand van het bovenbeen.

 

 fig. 5
fig. 6
fig. 7 

 

Figuur 5: Een röntgenfoto van een kind van 10 jaar oud, met normale heupgewrichten. De groeischijven van de heupkom (1) en heupkop/bovenbeen ( 2) zijn duidelijk zichtbaar.

Figuur 6: Een dwarsdoorsnede van het bovenbeen, waarop de groeischijven van de heupkop (gele pijl) en grote botknobbel (blauwe pijl) duidelijk zichtbaar zijn. De heupkop is bedekt met een dun laagje kraakbeen.

Figuur 7: De stand van het bovenbeen verandert tijdens de groei. De hoekstand van het bovenbeen wordt in de loop der jaren steeds kleiner en bedraagt normaliter circa 130 graden. Daarnaast verandert de stand van het bovenbeen tijdens de groei ook in het voor/achterwaartse vlak. Bij hele jonge kinderen en bij patienten met heupdysplasie, wijst het bovenbeen meer naar voren.

 

Beschadiging van een van deze vele groeischijven, leidt tot specifieke groeistoornissen van het heupgewricht: slechts geringe beschadiging van één van de groeischijven, kan de ontwikkeling van het hele heupgewricht verstoren. Wanneer de heupkop niet mooi en diep in de kom past, zoals het geval is bij een heupluxatie, groeit de kom niet goed mee. De consequentie hiervan is, dat een kind bij wie een heupluxatie laat ontdekt wordt, een sterk gestoorde ontwikkeling en groei heeft van de heupkom, terwijl deze achterstand in ontwikkeling klein is, wanneer de heupluxatie snel ontdekt wordt. In de eerste vier tot zeven levensmaanden, is de heupkop overigens nog niet zichtbaar op gewone röntgenfoto’s, maar wel met echografie.

 

 fig. 8
fig. 9 

 

Figuur 8: Een röntgenfoto van een kind van vier maanden oud. De heupkoppen zelf zijn niet zichtbaar.

Figuur 9: Een dubbelzijdige heupluxatie bij een patiënt van 70 jaar: beide heupen hebben nooit in de kom gezeten. Hierdoor is de heupkom nooit ontwikkeld en nauwelijks herkenbaar.

 

Van opzij bekeken, heeft de heupkom de vorm van een ¾ cirkel of hoefijzer. Aan de onderzijde van de heupkop is geen heupkom aanwezig. De kom zelf bestaat uit een soort van botrichel, die naar binnen toe minder diep wordt en de achter/boven/voorkant van de kop bedekt. Op de plaats waar de heupkom in het bekken zit, is het bot van het bekken zeer dik en veerkrachtig, terwijl het op andere plaatsen heel dun is. De normale kom overdekt een groot gedeelte van de bovenkant, voor- en achterkant van de heupkop, maar niet volledig!

 

   
fig. 10
fig. 11 

 

Figuur 10: Het gewrichtskapsel is rond het heupgewricht verwijderd. De kop en kom zijn met een (blauw) laagje kraakbeen bedekt. In werkelijkheid is het kraakbeen licht beige.

Figuur 11: het bekken van opzij bekeken. De heupkom is eigenlijk een verdikking van het bot. Het kraakbeen is in deze figuur niet zichtbaar. De cijfertjes verwijzen naar de talrijke spieren welke op het bekken aanhechten.

 

 De heupkop is het bovenste deel van het dijbeen (Femur). Bij een normaal heupgewricht passen de kop en kom fraai in elkaar. Beiden zijn met een dun laagje kraakbeen bekleed. Rond het heupgewricht zit een zeer stevig gewrichtskapsel.Dit zorgt ervoor dat de kop goed in de kom blijft, maar toch alle bewegingsvrijheid heeft.

 

fig. 12
fig. 13

 

Figuur 12 toont het bovenbeen (Femur) van achteren, van boven en van opzij. Duidelijk zichtbaar zijn de heupkop, de grote en kleine botknobbel.

Figuur 13: het rechter heupgewricht van voren. De (rode) spieren zijn de zogenaamde Adductoren, welke de heup naar binnen bewegen. De heupkop zelf is niet zichtbaar vanwege het gewrichtskapsel. Op het gewrichtskapsel (blauw) is een veel voorkomende slijmbeurs aanwezig. Ook duidelijk zichtbaar zijn de talrijke, sterke verbindingen tussen het heiligbeen en de bekkenkam, aan de achterzijde van het bekken.

 

Langs de rand van de heupkom hecht een bindweefselachtige structuur aan van circa 1.5 cm breed, welke de heupkop nog iets verder bedekt. Deze structuur wordt ook wel het labrum genoemd, en soms ook de meniscus van de heup. Het labrum maakt het glijden van de kop langs de rand van de kom gemakkelijker en helpt de heup te smeren. Een kleine hoeveelheid gewrichtsvocht zorgt er voor, dat de kop en kom soepel kunnen draaien. Door deze bijzondere bouw kan het heupgewricht goed bewegen, maar is toch zo stabiel, dat de kop niet zomaar uit de kom gaat.

 

fig. 14

 

Figuur 14: Een MRI (magneet-scan) van het heupgewricht. Duidelijk zichtbaar is dat de kom de kop niet helemaal overdekt. De witte pijlen wijzen naar een scheurtje in het labrum, welke vanaf de rand van de kom, de heupkop overdekt.

 

Aan het bovenstuk van het dijbeen hechten bovendien de grote heupspieren aan: zowel de spieren die de heup buigen, strekken, als naar binnen en naar opzij bewegen. De belangrijkste heupspieren zijn:

1. de Iliopsoas spier (deze zorgt voor het buigen van de heup)

2. de grote bilspier (Gluteus Maximus) Deze spier bestaat uit een aantal groepen en zorgt voor het strekken van de heup

3. De liesspieren (Adductoren) Deze bewegen de heup naar binnen toe

 

fig. 15
fig. 16
fig. 17

Figuur 15-17: De belangrijkste heupspieren rond het bovenbeen.

 

Rond het heupgewricht lopen talrijke bloedvaten en zenuwen naar het been toe. Omdat het heupgewricht zo beweeglijk is, zorgen een aantal slijmbeurzen ervoor, dat spieren makkelijk over uitstekende botdelen kunnen glijden. Wanneer deze slijmbeurzen geïrriteerd raken, kunnen deze pijnklachten veroorzaken. Een duidelijke reden hiervoor is meestal niet aanwezig.

Ook kunnen heupspieren tijdens draaibewegingen een knap veroorzaken, wanneer de spier over een botrichel glijdt. Deze knap (“Snapping hip”) is meestal pijnloos, tenzij er ook een slijmbeurs irritatie aanwezig is. Dit fenomeen is op zich onschuldig.

 

© 2006 Dr. M. Heeg. All rights reserved.